Joseph Wiener
Opperrabbijn van België (1932-1940)Joseph Wiener studeerde aan de Talmud Thora, daarna aan het Lycée Impérial in Colmar. Daarna studeerde hij filosofie en oosterse talen in Straatsburg, waar hij in 1895 een doctoraalscriptie in de filosofie en de literatuur verdedigde over het onderwerp van Maimonides Commentar zum Tractat Aboda Zara, daarna in Berlijn. In Breslau bezocht hij het meest gerenommeerde rabbinale seminarie van Midden-Europa. Hij werd tot rabbijn gewijd en promoveerde tot opperrabbijn in 1896 na het presenteren van een studie over de kwestie van het dogma in het Jodendom. Hij begon zijn rabbijnse loopbaan in Durmenach, Elzas, van 1896 tot 1899, daarna in Phalsbourg, Lotharingen (1899-1903). Joseph Wiener werd in 1904 verkozen tot rabbijn van Antwerpen. Tot 1931 was hij verbonden aan de hoofdsynagoge van de Antwerpse Joodse Gemeenschap, evenals - vanaf 1913 - aan de synagoge van de Antwerpse Portugese Ritus Joodse Gemeenschap. Hij introduceerde Franstalige preken en diensten in de Antwerpse synagoge, en richtte de cursus Israëlitische godsdienst op in het Antwerps Atheneum (1911-1931). Om zijn gezag te handhaven tegenover de orthodoxe concurrentie, verleende het Centraal Joods Consistorie van België hem de eretitel van dekenrabbijn van Antwerpen. Hij was ook kapelaan van gevangenissen en liefdadigheidsinstellingen van de staat van 1904 tot 1940. Als correspondent van de Alliance Israélite Universelle vanuit zijn post in Phalsbourg, bleef hij voor de Alliance in Antwerpen werken en werd hij in 1905 vice-voorzitter van het plaatselijk comité van de Alliance. Tijdens de oorlog van 1914-1918 nam Joseph Wiener het initiatief tot de organisatie van het Hulpcomité voor zieke en gehospitaliseerde geallieerde krijgsgevangenen in de Saint-Georges kazerne te Antwerpen (1917). Hij was lid van het bestuur van het Centraal Beheer van Joodse Weldadigheid en Maatschappelijk Hulpbetoon, waarvan hij tot 1937 medeoprichter was. Hij was ook erevoorzitter van het Antwerps
Joods Weeshuis (1931-1934). In maart 1931 werd hij benoemd tot opperrabbijn van België, een functie die hij bekleedde tot 1940. Na zijn vertrek uit België naar Frankrijk na de Duitse inval, werd hij in Nice gearresteerd en vervolgens met zijn vrouw via Drancy naar Auschwitz gedeporteerd in september 1943; beiden werden daar op 7 oktober 1943 vermoord.
Samengevat uit: Jean-Philippe Schreiber, Dictionnaire biographique des Juifs de Belgique. Figures du judaïsme belge XIXe-XXe siècles, De Boeck & Larcier, 2002, pp. 362-363.