Jonathan-Raphäel Bischoffsheim (1808-1883)

Belgisch bankier en parlementariër van Duitse origine.

Voorzitter van het Consistorie (1837-1840) Jonathan-Raphaël Bischoffsheim heeft bijgedragen tot de ontwikkeling van een financiële macht van buitengewone omvang, dankzij zijn familiebanden (met name de families Goldschmidt en de Hirsch) en de contacten die hij in heel Europa had. Hij was ook een van de actoren, zo niet een van de bezielers van het financiële en monetaire beleid van het onafhankelijke België, financierde openbare en particuliere leningen, zowel Belgische als buitenlandse, en werkte mee aan de oprichting van talrijke industriële en bankondernemingen. Jonathan-Raphaël Bischoffsheim was pas negentien jaar oud toen hij zijn broer Louis-Raphaël kwam helpen, die een filiaal van de firma Bischoffsheim- Goldschmidt et Compagnie in Antwerpen had geopend. In 1837 vestigde hij zich voorgoed in Brussel, waar hij, terwijl hij de leiding behield van de Antwerpse zetel van de bank - die hij na het vertrek van zijn broer in 1848 alleen leidde - zich begon te interesseren voor de openbare sector en zijn eigen zaak begon te leiden, onafhankelijk van het familiebedrijf. Hij was betrokken bij een aantal financiële transacties en zetelde in de raad van bestuur van grote industriële en transportondernemingen, met name in de spoorwegsector.

In 1875 publiceerde Jonathan-Raphaël Bischoffsheim, in samenwerking met de inspecteur-generaal van de Ponts et Chaussées Wellens, een nota getiteld Institution d'une Société Nationale des Chemins de Fer Vicinaux (Instelling van een Nationale Maatschappij voor Vicinale Spoorwegen): daarin stelden zij de oprichting voor van één enkele maatschappij, waarvan de overheid de aandeelhouders zou zijn, en die het gehele secundaire spoorwegnet zou aanleggen. Deze studie diende als basis voor het opstellen van de wet van 1884-1985 waaruit de Société nationale des Chemins de Fer vicinaux is voortgekomen. Naast de reeds vermelde mandaten was Jonathan-Raphaël Bischoffsheim commissaris of bestuurder van talrijke vennootschappen, waaronder de Etablissements John Cockerill, de Compagnie royale asturienne des Mines (in 1853 nam hij deel aan de oprichting van de Société pour la Production du Zinc en Espagne, die het jaar nadien de Asturienne des Mines werd), de Société des Chemins de Fer du Nord de la Belgique en de Compagnie immobilière de Belgique. Jonathan-Raphaël Bischoffsheim was echter veel meer dan een groot financier. Hij had ook een gewaardeerde politieke carrière in de gelederen van de Liberale Partij. Hij was lid van de Liberale Vereniging van Brussel en was lid van de Brusselse gemeenteraad van 1848 tot aan zijn dood. Hij was penningmeester van de Liberale Federatie en werd, na het behalen van de grote naturalisatie (1859), in 1862 verkozen tot senator voor Brussel, een mandaat dat hij ook behield tot aan zijn dood. In de Senaat richtte zijn parlementaire activiteit zich voornamelijk op financiële en onderwijskwesties. Hij speelde een belangrijke rol bij de oprichting van de Ligue de l'Enseignement en de Association pour l'Encouragement de l'Enseignement des Femmes. Van 1870 tot 1874 was hij vast lid en van 1874 tot 1883 vertegenwoordiger van de Brusselse gemeenteraad in het bestuur van de Vrije Universiteit van Brussel (die reeds in 1834 op de lijst van stichters stond), waar hij een leerstoel Arabisch oprichtte - naast verschillende studiebeurzen.

Als groot filantroop stond hij in voor de oprichting van twee beroepsscholen en twee lerarenopleidingen in Brussel. Hij deed zeer gulle schenkingen aan joodse en niet-joodse liefdadigheidsinstellingen, met name aan de gemeente Boitsfort, de Denier des Écoles, het Oeuvre du Vêtement en de Association pour Secourir les Pauvres honteux. Bij zijn overlijden hebben zijn erfgenamen, volgens zijn wensen, ongeveer zeshonderdduizend frank aan schenkingen gedaan aan liberale liefdadigheidsinstellingen in de Brusselse regio, en naar schatting honderddertigduizend frank in die tijd aan joodse liefdadigheidsinstellingen. Jonathan-Raphaël Bischoffsheim was ook lid van het Centraal Israëlitisch Consistorie van België van 1837 tot 1848 en erelid van 1848 tot aan zijn dood. Hij was voorzitter van het Consistorie tussen 1837 en 1840, nadat hij de Joodse gemeenschap van Antwerpen na de Onafhankelijkheid had gereorganiseerd en vanaf 1833 de functie van afgevaardigde van Antwerpen bij het Consistorie bekleedde. Hij was ook lid van het centraal comité van de Alliance Israélite Universelle en een belangrijke donateur van de Brusselse Joodse gemeenschap, die met name bijdroeg aan de bouw van de synagoge in de Regentschapsstraat.