Ernest Ginsburger

Opperrabbijn van België (1924-1931), historicus.

Ernest Ginsburger, oud-leerling van de École rabbinique de France en licentiaat in de rechten, studeerde ook aan de École pratique des Hautes-Études aan de Sorbonne. Hij was eerst directeur godsdienstonderwijs aan het Consistorie van Parijs en werd vervolgens opperrabbijn van Genève in 1908, een functie die hij bekleedde tot 1923. Hoewel hij ontheven was van alle militaire verplichtingen, meldde Ernest Ginsburger zich tijdens de Eerste Wereldoorlog aan als Joodse aalmoezenier bij het 18e Franse legerkorps. Hij ontving onder meer de Croix de Guerre voor zijn moed tegenover de vijand, nam deel aan het Œuvre de Secours aux Prisonniers français en stichtte het Œuvre israélite de Secours aux Prisonniers de Guerre. In mei 1924 werd hij benoemd tot lid van het Belgische Grootrabbinaat. In december 1929 moest Ernest Ginsburger echter ontslag nemen als hoofd van de Joodse gemeenschappen in België, voordat hij in Bayonne de functie van grootrabbijn van de departementen Basses-Pyrénées en Landes aanvaardde. In deze laatste hoedanigheid onderhandelde hij met de Spaanse Republikeinse regering om Joodse vluchtelingen uit het Reich toe te staan asiel te krijgen in de door de Republikeinen bezette gebieden in Spanje. Tijdens de oorlog heeft hij bij de autoriteiten van Vichy krachtig geprotesteerd tegen de ontheiliging van de synagoge van Bayonne. Hij werd in maart 1942 gearresteerd, kennelijk na de ontdekking van anti-Nazi documenten in de Franse ambassade in Brussel. Hij werd geïnterneerd in het kamp van Compiègne, vervolgens gedeporteerd in maart 1943, en keerde niet terug van de deportatie.

Tijdens zijn verblijf in Genève was Ernest Ginsburger vertegenwoordiger van de Alliance Israélite Universelle en van het Gemengd Buitenlands Comité van de Joodse Raad van Afgevaardigden en de Anglo-Joodse Vereniging bij de Volkenbond en het Internationaal Arbeidsbureau, en adviseur van de Turkse delegatie in Lausanne. Als schrijver en historicus schreef hij studies over het bijbelse manuscript van Leipzig, een geschiedenis van de Joden van Frauenberg, gepubliceerd in de Revue des Études Juives in 1903, een bijdrage tot de geschiedenis van de Joden in de Elzas onder de Terreur, een geschiedenis van de Joden van Carouge en Léman, en de vertaling in het Frans van verhalen van Peretz en Chalom Asch. Hij schreef ook Les Juifs de Belgique au XVIIIe siècle (Parijs, 1932) en Le Comité de surveillance de Jean-Jacques Rousseau-Saint-Esprit les Bayonne (Parijs, 1934), alsmede een geschiedenis van de Joden van Bayonne. Zijn Albert I et le judaïsme belge (Parijs, 1934) verhaalt over zijn ontmoeting met de vorst. Hij leverde bijdragen aan de Revue de s Études Juives, de Univers Israélite, het Jüdisches Wochenblatt en het Israelitisches Wochenblatt en was lid van de Rabbinale Raad van Frankrijk.

Samengevat uit: Jean-Philippe Schreiber, Dictionnaire biographique des Juifs en Belgique. figures du judaïsme belge, XIXe-XXe siècles, De Boeck & Larcier, 2002, pp. 124-125.